Vraag 7
Zegt de Bijbel werkelijk dat Jezus Christus aan het kruis is gestorven?
Zou je het geloven als de door jou meest bewonderde en geliefde 33-jarige leider je zou zeggen - en nog wel in detail - dat hij veel zou moeten lijden van wat mensen hem zullen aandoen en dat hij spoedig op een kruis zou sterven en na drie dagen zou opstaan uit de doden? Zoiets is je nog nooit overkomen, is het niet?!! Maar dit is nu net wat de discipelen van Jezus Christus wel is overkomen toen Hij nog bij hen was. Jezus wist van tevoren van zijn lijden en dood en Hij wist dat dit voor de redding van de mens nodig was en Hij was vastbesloten om de pijniging van de kruisiging (de Romeinse straf voor misdadigers) te ondergaan en, oneindig veel erger dan dat, de totale scheiding van zijn Hemelse Vader in diie momenten aan het kruis, de goddelijke straf voor de zonde die eigenljk op Adam en Eva en op alle mensen had moeten neerkomen. Zo zou Hij de profetieën over Hem in vervulling doen gaan en zo werd Hij ook het onbevlekte Lam van God (omdat in Hem geen zonde werd gevonden). De Bijbel doet verslag van drie gebeurtenissen waarbij Jezus Christus duidelijk zijn lijden en dood aankondigde. De drie gebeurtenissen zijn ook nog eens in drie evangeliën vastgelegd. Hieronder kun je ze alledrie lezen steeds uit de drie evangeliën.
Jezus spreekt van tevoren over zijn lijden en sterven - de eerste keer
Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden. En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen! Doch Hij keerde Zich om en zeide tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen. (Mattheüs 16:21-23)
En Hij begon hen te leren, dat de Zoon des mensen veel moest lijden en verworpen worden door de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden en gedood worden en na drie dagen opstaan. Hij sprak dit woord vrijuit. En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen. Doch Hij keerde Zich om en, ziende naar zijn discipelen, bestrafte Hij Petrus en zeide: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen. (Markus 8:31-33)
En Hij zeide: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage worden opgewekt. (Lucas 9:22)
Jezus spreekt van tevoren over zijn lijden en sterven - de tweede keer
Terwijl zij samen in Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, En zij zullen Hem doden, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd. (Mattheüs 17:22-23)
En zij gingen vandaar weg en reisden door Galilea. En Hij wilde niet, dat iemand het te weten kwam. Want Hij onderwees zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der mensen en zij zullen Hem ter dood brengen en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan. Doch zij begrepen dit woord niet en durfden Hem er niet naar te vragen. (Marcus 9:30-32)
En allen stonden verslagen over de majesteit Gods. Toen allen zich verwonderden over alles, wat Hij deed, zeide Hij tot zijn discipelen: Legt gij deze woorden in uw oren, want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen. Maar zij begrepen dit woord niet en het was voor hen verborgen, zodat zij het niet verstonden. En zij durfden Hem niet naar dit woord vragen. (Lukas 9:43-45)
Jezus spreekt van tevoren over zijn lijden en sterven - de derde keer
En Jezus, opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op den weg, en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. (Mattheüs 20:17-19)
Zij waren onderweg, opgaande naar Jeruzalem, en Jezus ging vóór hen uit, en zij waren verbaasd en zij, die volgden, waren bevreesd. En wederom nam Hij de twaalven terzijde en begon tot hen te spreken over hetgeen over Hem zou komen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen, en zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, en na drie dagen zal Hij opstaan. (Marcus 10:32-34)
Hij nam de twaalven terzijde en sprak tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en al wat door de profeten geschreven is, zal aan de Zoon des mensen volbracht worden. Want Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en bespot en gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden, en ten derden dage zal Hij opstaan. En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd. (Lucas 18:31-34)
Heb je gemerkt hoe de discipelen reageren: "En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd." Drie keer in drie evangeliën betekent in de Bijbel dat God uiterst plechtig zijn wil aan de mens verklaart. God spreekt tot ons, maar daartoe is Hij op geen enkele manier verplicht, maar Hij doet het voor onze redding en behoud. Hij doet het opdat wij duidelijk zullen begrijpen dat Hij tot ons spreekt, omdat we zo traag zijn om de dingen van God te begrijpen door de zonde in ons hart, door onze opstandigheid tegen God en door ons ongeloof. Hoeveel mensen in de wereld ontkennen dat Jezus gekruisigd is of zij geloven het niet, zelfs als ze een Bijbel kunnen lezen en dit allemaal gehoord hebben. Maar laten we beseffen dat ongeloof tot de dood leidt, terwijl het geloof in Jezus Christus ons leven geeft, want door Zijn dood hebben we deel aan Zijn opstanding.
God heeft niet alleen drie keer in en door Jezus Christus gesproken toen deze nog op aarde was met zijn discipelen, maar Hij heeft dit ook op vele wijzen in de Wet en de Profeten voorzegd dat de Messias moest lijden en sterven. Bovendien beschrjven al de vier evangeliën de kruisiging en de opstanding en ze getuigen van het bestaan van vele getuigen, Wat kunnen we nog meer zeggen in antwoord op bovenstaande vraag ...? Misschien zeg je netals de discipelen dat je het niet begrijpt ...? Is dat zo? Hoe kunnen wij de Almachtige God begrijpen? Is Hij niet veel hoger dan wij? Dus behoren we het te aanvaarden wat Hij zegt en ons hart en verstand te openen voor wat Hij zegt en in Hem geloven en in Zijn beslissing om zijn Zoon aan het kruis te laten nagelen voor zondaren! Dit gaat het menselijk verstand en de menselijke logica te boven, het is een goddelijk daad van oneindig diepe liefde. Zodra we een begin maken om het te accepteren, zullen we het gaan 'begrijpen', tenminste tot op zekere hoogte.
Laten we één van de vier verslagen in de Bijbel lezen uit Mattheüs 27 en 28 over de kruisiging want dat is het antwoord op de vraag bovenaan deze pagina.
Jezus voor Pilatus
Jezus werd voor de gouverneur geleid en die vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ ‘U zegt het zelf,’ antwoordde Jezus. De opperpriesters en de oudsten beschuldigden hem, maar Jezus zei niets. Pilatus vroeg: ‘Hoort u niet waarvan ze u allemaal beschuldigen?’ Maar Jezus gaf hem geen enkel antwoord, en dat verbaasde de gouverneur zeer. Nu was het de gewoonte dat de gouverneur bij elk feest een gevangene vrijliet. Het volk mocht kiezen wie. Op dat moment zat er een berucht man gevangen, die Barabbas heette. Pilatus vroeg aan de mensen die te hoop gelopen waren: ‘Wat willen jullie? Moet ik Barabbas vrijlaten of Jezus die Christus wordt genoemd?’ Want Pilatus wist dat ze hem uit afgunst uitgeleverd hadden. Terwijl hij op zijn rechterstoel zat, stuurde zijn vrouw hem een boodschap. ‘Houd je erbuiten,’ waarschuwde ze hem, ‘die man is onschuldig. Vannacht heb ik in een droom veel om hem geleden.’ Maar intussen hadden de opperpriesters en de oudsten de menigte bewerkt: ze moesten Barabbas kiezen en Jezus laten doden. ‘Wie van de twee willen jullie nu vrij hebben?’ vroeg Pilatus hun. ‘Barabbas!’ antwoordden ze. ‘Maar wat moet ik dan doen met Jezus die Christus wordt genoemd?’ ‘Kruisigen!’ riepen ze allemaal. ‘Maar waarom? Wat heeft hij dan gedaan?’ Maar zij schreeuwden nog harder: ‘Aan het kruis met hem!’ Pilatus merkte dat hij niets bereikte; het tumult werd alleen maar groter. Daarom liet hij een schaal met water brengen, waste zijn handen voor de ogen van de menigte en zei: ‘Ik ben onschuldig aan het vergieten van zijn bloed. Het is jullie zaak.’ Maar het hele volk riep: ‘Zijn bloed op ons en onze kinderen!’ Toen liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen. Daarna leverde hij hem uit om gekruisigd te worden.
Jezus bespot
De soldaten van de gouverneur namen Jezus mee het gerechtsgebouw in en haalden er de hele afdeling bij. Ze trokken zijn kleren uit en deden hem een donkerrode mantel om. Ze vlochten een krans van doorntakken en zetten die op zijn hoofd en in zijn rechterhand gaven ze hem een stok. Toen knielden ze voor hem neer en ze zeiden spottend: ‘Wij groeten u, koning van de Joden!’ En ze spuugden naar hem, trokken de stok uit zijn hand en sloegen hem ermee op zijn hoofd. Na deze bespotting deden ze hem de mantel af, trokken hem zijn kleren weer aan en brachten hem weg om hem te kruisigen.
Jezus gekruisigd
Toen ze de stad uit gingen, kwamen ze een man tegen die uit Cyrene kwam. Hij heette Simon. Hem dwongen ze de kruisbalk van Jezus te dragen. Zo kwamen ze op een plek die Golgota heette. Dat betekent Schedelplaats. Ze gaven Jezus wijn te drinken, vermengd met bittere kruiden. Maar, toen hij ervan geproefd had, wilde hij het niet. Ze sloegen hem aan het kruis en ze verdeelden zijn kleren door erom te dobbelen. Zittend hielden ze bij hem de wacht.
Boven zijn hoofd hadden ze een opschrift aangebracht met de reden van zijn veroordeling. Er stond: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden.’ Samen met Jezus werden twee misdadigers aan het kruis geslagen, de ene rechts, de andere links van hem. Voorbijgangers beledigden hem en riepen smalend: ‘Jij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red nu jezelf, als je de Zoon van God bent, en kom van het kruis af!’ Zo dreven ook de opperpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten de spot met hem: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël? Laat hij maar van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. Hij vertrouwt op God. Laat God hem dan redden, als hij van hem houdt! Hij heeft toch gezegd dat hij Gods Zoon is.’ Zo hoonden hem ook de misdadigers die met hem waren gekruisigd.
De dood van Jezus
Van twaalf uur tot drie uur ’s middags werd het over het hele land donker. Omstreeks drie uur riep Jezus luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? Een paar omstanders die het hoorden, zeiden: ‘Hij roept om Elia.’ Meteen ging een van hen een spons halen, hij doopte die in water, stak hem op de punt van een stok en wilde Jezus ervan laten drinken. ‘Wacht,’ zeiden de anderen, ‘nu kunnen we zien of Elia hem komt redden.’ Opnieuw riep Jezus luid en hij stierf.
Op dat moment scheurde het gordijn in de tempel in tweeën, van boven tot onderen. Er volgde een aardbeving en de rotsen spleten. Graven gingen open en de lichamen van veel heilige mensen die waren gestorven, werden uit de dood opgewekt. Zij verlieten hun graven en gingen na Jezus’ opstanding naar de heilige stad waar ze aan velen verschenen. De commandant en zijn soldaten, die Jezus bewaakten, hadden de aardbeving gevoeld en zagen wat er gebeurde. Ze werden erg bang en zeiden: ‘Die man was werkelijk de Zoon van God.’ Op een afstand stonden veel vrouwen toe te kijken. Ze waren Jezus vanaf Galilea gevolgd en hadden voor hem gezorgd. Onder hen bevonden zich ook Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.
Jezus wordt begraven
Tegen de avond kwam er een rijke man, die Jozef heette en uit Arimatea kwam. Hij was ook een leerling van Jezus. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Pilatus gaf opdracht het aan hem af te staan. Jozef nam het lichaam, wikkelde het in schoon linnen en legde het in zijn eigen grafkamer, die hij pas in de rotsen had laten uithakken. Hij rolde een grote steen voor de ingang en ging weg. Maria van Magdala en de andere Maria waren daarbij aanwezig; ze zaten tegenover het graf.
De wacht bij het graf
De volgende dag, de dag na de voorbereiding op de sabbat, gingen de opperpriesters en de Farizeeën samen naar Pilatus en zeiden: ‘Heer, wij herinneren ons dat die bedrieger bij zijn leven heeft gezegd: Na drie dagen zal ik door God worden opgewekt. Kunt u geen opdracht geven het graf te beveiligen tot de derde dag? Want anders komen zijn leerlingen zijn lichaam ongemerkt weghalen en dan zeggen ze tegen de mensen: God heeft hem uit de dood opgewekt. En die laatste leugen zou nog erger zijn dan de eerste.’ Pilatus antwoordde hen: ‘U krijgt wachters. Ga dan het graf beveiligen, zo goed als u kunt.’ Zij gingen naar de grafkamer en beveiligden die door de steen te verzegelen en er wachters bij te plaatsen.
De opstanding
De sabbat was voorbij; tegen de ochtend van de eerste dag van de week gingen Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling was er een zware aardbeving, want een engel van de Heer daalde af van de hemel. Hij ging naar het graf toe, rolde de steen weg en ging erop zitten. Hij zag eruit als een bliksemflits en zijn kleren waren wit als sneeuw. De bewakers beefden van angst en werden lijkbleek. De engel zei tegen de vrouwen: ‘Wees niet bang. Ik weet dat u Jezus zoekt die gekruisigd is. Hij is hier niet, want hij is door God opgewekt zoals hij gezegd had. Kom maar kijken naar de plaats waar hij heeft gelegen. Ga snel tegen zijn leerlingen zeggen: Hij is uit de dood opgewekt en gaat nu vóór jullie uit naar Galilea; daar zullen jullie hem zien. Dat is wat ik u te zeggen had.’
Zij verlieten snel het graf, bang en tegelijk vol vreugde, en ze liepen vlug door om het nieuws over te brengen aan zijn leerlingen. Toen kwam Jezus de vrouwen tegemoet en hij groette hen. Zij gingen naar hem toe, vielen voor hem op de knieën en pakten zijn voeten vast. Hij zei: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien.
Het verhaal van de wachters
Toen de vrouwen nog onderweg waren, gingen een paar van de wachters naar de stad en vertelden de opperpriesters alles wat er gebeurd was. De opperpriesters en de oudsten kwamen bij elkaar en ze besloten tot de volgende maatregel. Zij gaven de soldaten een behoorlijke som geld en zeiden: ‘Jullie moeten zeggen: ’s Nachts kwamen zijn leerlingen en toen wij sliepen, hebben zij zijn lichaam ongemerkt weggehaald. En mocht dat ter ore komen van de gouverneur, dan zullen wij hem wel overreden en zorgen dat hij jullie ongemoeid laat.’ De wachters pakten het geld aan en deden wat hun was gezegd. En dat verhaal gaat rond onder de Joden tot op de dag van vandaag.
De opdracht aan de leerlingen
De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg die Jezus hun genoemd had. Toen ze Jezus zagen, vielen ze voor hem op de knieën, maar sommigen twijfelden nog. Jezus kwam dichterbij en zei tegen hen: ‘God heeft mij alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Trek eropuit en maak alle volken tot mijn leerlingen en doop ze in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest. Leer hun alles onderhouden wat ik jullie heb opgedragen. En, wees er zeker van: ik ben bij jullie, van dag tot dag, tot aan de voltooiing van de wereld.’